Welk beroep ontloopt de crisis eigenlijk niet?
De bakker verdient geen droog brood meer.
De herenmode is de das omgedaan.
De lampenwinkeliers zien de toekomst donker in.
De scheepvaart is de wind uit de zeilen genomen.
De horlogemakers zouden de tijd wel terug willen zetten.
De kleermakers kunnen er geen mouw meer aan passen.
De badmeesters kunnen het hoofd niet meer boven water houden.
Het assurantiebedrijf kan geen enkele verzekering geven.
De KNO-artsen moeten het achterste van hun tong laten zien.
De NS zit op het verkeerde spoor.
De leraren praten tegen de banken.
De banken kunnen hun rekening niet meer betalen.
De postorderbedrijven kunnen wel inpakken.
De crematoria zien hun klandizie in rook opgaan.
De katholieken geloven het wel.
De werknemers van de gemeentereiniging zitten in de put.
Het KNMI gaat de mist in.
De hoveniers wordt het gras onder de voeten weggemaaid.
De politie is aan handen en voeten gebonden en schiet daarom tekort.
Artis ligt op apegapen.
Het Dolfinarium is naar de haaien.
De bananenhandelaar is de pisang.
De tabakshandelaar is de sigaar.
De timmerman heeft er het bijltje bij neergelegd.
De kousenfabrieken ziet er geen gat meer in.
De tuinders heeft men knollen voor citroenen verkocht.
De binnenschippers zijn aan lager wal geraakt.
De chauffeurs zijn de macht over het stuur kwijt omdat de wegen aan belasting bezweken zijn.
De wielrenners weten niet meer rond te komen.
De bierbrouwers moeten uit een ander vaatje tappen.
Voor de bioscopen valt het doek.
De kwekers zitten op zwart zaad.
De schoorsteenvegers komen op straat te staan en de stratenmakers kunnen wel op het dak gaan zitten.
De mijnbouw graaft zijn eigen graf.
De metselaars zitten in de put.
De cafehouder is het zat.
De kapper zit met zijn handen in het haar.
De boer is uit het veld geslagen.
De helderziende schemert het voor de ogen.
De accountant is uitgeteld.
De fiscus is aangeslagen.
Zou het helpen als de wapenindustrie inzag dat er geen schot meer in zit?